In veel gevallen helpt gecontroleerde jacht om de populatie van bepaalde dieren in balans te houden, wat essentieel is voor het behoud van de biodiversiteit. Zonder natuurlijke roofdieren of een gereguleerde jacht kan de populatie van bepaalde diersoorten, zoals herten, overmatig toenemen. Dit kan leiden tot schade aan vegetatie, bodemstructuur en andere delen van het ecosysteem, wat op de lange termijn negatieve effecten kan hebben voor andere diersoorten en de algehele gezondheid van de leefomgeving.
Alleen ben ik tot het probleem gekomen dat het stellen van eisen door de bevolking het handhaven van wildbeheer een lastige combinatie maakt door de lopende aanklachten en rechtszaken. In een democratisch en vrij land heeft men het recht op een vrije mening, maar naast de gerechtelijke kosten, de vele meningen en mensen die beweren expert te zijn, worden zaken zeer complex. Zo heb je biologen die beweren dat de natuur geheel de vrije hand moet krijgen binnen Nederland, maar zich niet realiseren dat de natuur zelf en de menselijke samenleving elkaar beïnvloeden. Zulke politici en biologen, die anti-natuurbeheer zijn, lijken zich niet te beseffen dat mens en natuur elkaar niet volledig kunnen ontkoppelen. Naast dat een veranderende flora een risico kan vormen, kan de fauna ook een risico vormen voor onze waterveiligheid. Dieren, zoals de vos, graven holen die onze veiligheid voor het water kunnen beschadigen.
Indien we luisteren naar zulke politici en biologen, die weer door andere politici en biologen worden bestreden, zal de natuur zeker de vrije hand krijgen. De erkende natuurgebieden, agrarische gebieden en woongebieden van Nederland zullen dan ophouden te bestaan en functioneren als een onderlopende kwelder, waarin de flora en fauna waar Nederland nu rijk aan is, niet zal overleven.
Hoe onwetend de Nederlander over de natuur is, blijkt ook vaak uit het feit dat men niet op de hoogte is van de functies en doelen van de jacht. Gezien een aantal mensen al na de eerste zin afhaken, en niet iedereen de kennis hoeft te hebben als men daar geen interesse in heeft, vind ik dat ze ook niet moeten zeuren of zeiken over het gaande beleid van organisaties die het ecosysteem beheren.
Zo heeft een organisatie een aanklacht ingediend tegen Staatsbosbeheer wegens dierenmishandeling. Dit ging om Konikpaarden uit een fokprogramma in het Oostvaarderveld die daar moesten grazen. De reden van mishandeling zou zijn toegeschreven aan een plant die daar als onkruid is gaan woekeren en de grazers zou prikken. Door de veroordeling van het College van Beroep voor het bedrijfsleven moesten de paarden worden verplaatst. Vanwege het gebrek aan mogelijkheden werd de helft van de kudde geslacht, en het lot van de rest van de kudde is onzeker doordat ze in de winter niet in het drassige Lauwersmeergebied kunnen verblijven.
Ook politiek ben ik, helaas, weinig te spreken. In plaats van nijdig opnieuw een artikel te moeten schrijven in de vorm van een aanklacht over natuurbehoud en volksgezondheid, had ik liever in de polders en velden willen staan om de vos een halt toe te roepen en zo het uitdunnen van de rode-lijstdieren tegen te gaan. Ik doe mijn uiterste best om deze bedreigde diersoorten te beschermen, net zoals ik onze waterwerken wil veiligstellen. Geef gewoon vrijstelling om deze stukken roofwild te beheren en niet, zoals sommigen doen, hen te vertroetelen als een “hond”.
Een positieve zet vanuit de Europese politiek is dat we langzaam groen licht krijgen om de wolvenstand te mogen beheren binnen Europa. Alleen is er een ander probleemdier, een uitheemse soort (een dier dat niet van oorsprong voorkomt), die door de landelijke media buiten wordt gehouden en door enkele natuurorganisaties foutief “wolf” of “vos” wordt genoemd: de goudjakhals.
Ondanks dat de goudjakhals tot de exoten wordt gerekend en daardoor technisch gezien op de afschotlijst mag komen te staan, kan deze “nieuwe” holengraver, die van oorsprong uit Klein-Azië komt, bij foutief beheer en verspreiding, in combinatie met vossen, wolven en onze andere exoot, wasberen, ziektes zoals rabiës overbrengen op honden, katten en mensen. Mede door dit risico is het aannemelijk dat het risico op een nieuwe hondsdolheidsuitbraak in Nederland, zoals in 1988, weer mogelijk is. Ook het risico op menselijke besmetting, zoals in 1962, is dan niet uitgesloten. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu geeft aan dat direct contact een risico is, maar besmetting door middel van (achtergelaten) lichaamsvochten wordt eveneens niet uitgesloten. Volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is het alleen mogelijk om vast te stellen of een dier rabiës heeft als het lange tijd in quarantaine is geweest en het ziekteverloop kan worden bekeken, of als het dier wordt gedood en geen direct risico meer vormt voor verspreiding.
Het kromme binnen onze wetgeving is ook dat het nemen van preventiemaatregelen ons snel als misdadiger bestempelt. Een simpele doorloopval plaatsen in een duivenschuur, waar een nacht ervoor een marter bijna de hele sectie heeft afgemaakt, om de overlevende dieren te beschermen, stelt je al snel voor een dilemma. Dit kan resulteren in een veroordeling voor stropen en dierenmishandeling – niet gericht op de duiven, maar op de marter. Binnen de wettelijke kaders kan je voor stropen een strafblad krijgen, tot drie jaar celstraf en een geldboete van 22.500 euro.
Net als bij het vangen en vervoeren van paling (wat ook strafbaar is en waarvoor dezelfde straffen voor stropen gelden) lijkt het mij billijk dat er binnen de wet een grijs gebied komt waarin niemand veroordeeld hoeft te worden. Inmiddels is de wetgeving rondom natuurbeheer strenger ingedeeld en toegepast dan die voor geweldpleging.
Ondanks de vraag of het haalbaar is, hoop ik dat we een toekomst tegemoet gaan waarin de nodeloze rechtszaken en wetgevingen niet worden uitgevoerd en worden gewijzigd (waarbij de echte stroper veroordeeld kan blijven worden), natuurbeheer vooral op de Wildbeheereenheden en Faunabeheereenheden rust, en waarin beleid wordt gevoerd om de natuur goed te beheren. Ook hoop ik dat de middelen worden toegepast waarmee ongewenste dieren kunnen worden geselecteerd en dat een ziektebestrijdingsprogramma paraat staat. We mogen hopen dat hondsdolheid niet opnieuw een epidemie zal vormen. Om dit te voorkomen, dienen we deze nieuwe risico’s tot de kiem toe te smoren.
Kasper Paulen, 2024.